15

Ik zie ze altijd en overal, op de meest onmogelijke en onvoorspelbare plaatsen. Zelfs de bijrolspelers in de tragedie, mensen die ik maar één of twee keer heb gezien, lopen mijn bewustzijn in en uit, halfvergeten gezichten die in mijn verbeelding worden gereconstrueerd. Overal houden ze zich schuil, klaar om zich te manifesteren wanneer een bepaalde paranoïde stemming bezit van me neemt.

Een paar jaar geleden meende ik Nina en haar kinderen te zien in een winkelcentrum. De vrouw was behangen met zilveren sieraden en rinkelde onder het lopen. Ze had een klein meisje op haar heup terwijl een jongetje aan haar gelaagde rokken trok en om haar heen rende als een danser om een meipaal. Natuurlijk wist ik dat zij het niet konden zijn, want Inigo en Gaia moesten inmiddels jonge tieners zijn en deze kinderen waren nog maar peuters. Bovendien zou Nina, met haar voorliefde voor markten en kunstbraderieën en haar afkeer van massaproducten en de winkelketens waar ze werden verkocht, nooit naar dat grote, blinkende winkelcentrum buiten de stad zijn gegaan. Maar dat weerhield me er niet van om een kreet te slaken en op haar af te strompelen, klaar om in de armen te vallen van de enige persoon die het misschien zou hebben begrepen, de enige andere persoon die hen net zo goed kende als ik. Het kind in haar armen hoorde de bons en het geritsel toen mijn plastic tassen op de grond vielen en staarde me over haar schouder aan. Ik wendde mijn blik af voordat ze de kans kreeg haar moeder te waarschuwen.

Guy zie ik minder vaak, en wanneer ik iemand tegenkom die me aan hem doet denken, deins ik terug. Ook hij is een archetype: aan de kliek waartoe hij behoorde is de laatste tien jaar weinig veranderd, zelfs in mijn ogen, en ik ben alle voeling met de jongerencultuur kwijt. Je ziet ze nog steeds overal, van die rijke jongens die zich kleden alsof ze arm zijn, in versleten spijkerbroeken en designertrainingsjackjes, en met sportschoenen die nooit de snelheid en belasting zullen ervaren waarvoor ze zijn gemaakt. Cafésloffen noemde Simon ze altijd. Net als met Nina en haar kinderen komt het nooit bij me op dat hij er nu anders uit zou zien, dat hij zijn haren zou hebben laten knippen of nieuwe kleren zou hebben gekocht.

Biba zie ik natuurlijk overal. Haar beeltenis projecteer ik op zo’n beetje iedere blanke vrouw van tussen de achttien en dertig jaar. Tegenwoordig ben ik niet meer zo intensief naar haar op zoek als vroeger.

Sommige waarnemingen zijn niet denkbeeldig. Rachael, Biba’s acterende vriendin, heb ik vier jaar geleden nog gezien toen ik met Alice in Covent Garden naar het theater ging. Haar korte peroxidekapsel had plaatsgemaakt voor een glanzend gordijn van korenblond haar, maar haar gezicht was nog precies hetzelfde. Het was alsof ze lange tijd vergeefs tegen haar schoonheid had gevochten en uiteindelijk maar had besloten die te accepteren, met het soort berusting dat de meesten van ons bewaren voor extra pondjes of grijze haren. Ze liep arm in arm met een oudere man die een witte zijden sjaal en zwarte leren handschoenen droeg. Een miniatuurhondje onder haar andere arm snuffelde in de lucht, en Alice riep dat die mevrouw een rat in haar tasje had. Rachael keek naar Alice maar herkende in mijn kleine meisje kennelijk niets van haar vroegere vrienden.

Tris en Jo heb ik ook gezien, op tv, samen met een groot deel van de rest van het land. De documentaireserie over hun pogingen om in de Schotse hooglanden een co2-neutraal en zelfvoorzienend leven op te bouwen, zonder aansluiting op het gas-, water- of stroomnet, is de tv-hit van dit seizoen. Hun aangeboren hartelijkheid, waardoor je onmogelijk een hekel aan hen kunt hebben, komt ook op het tv-scherm over, en ze hebben nog steeds het talent om voor te lichten zonder prekerig te worden. Ze hebben vier of vijf vrij rondrennende kinderen die er allemaal net zo blond, gebronsd en sjofel uitzien als hun ouders. Ik heb het boek gekocht dat bij de tv-serie hoort; het staat met de rug naar achteren gekeerd op een hoge plank, klaar om tevoorschijn te worden gehaald en aan Rex te worden overhandigd zodra hij er klaar voor is, of ik. Het zou de droom van iedere journalist zijn te ontdekken dat zij ooit in het huis in Highgate hadden gewoond, maar wat dat betreft maak ik me niet zoveel zorgen. Waar ze ook woonden, Tris en Jo hebben nooit een spoor van hun aanwezigheid achtergelaten, en hun zero trace-benadering strekte zich uit tot geld, formulieren en documenten. Ze zijn nooit officiële bewoners geweest van het huis aan Queenswood Lane, net zomin als ik. Soms vraag ik me af of ze wel weten wat er twee maanden na hun vertrek is gebeurd. Ik stel me voor dat ze zonder tv of kranten leven. Ze staan erom bekend dat ze een jaar lang in een zigeunerwagen door het land zijn getrokken terwijl Jo in verwachting was van hun eerste kind, dat zo te zien van dezelfde leeftijd is als Alice. Misschien waren ze al onderweg toen Rex in de media opdook en streken ze pas weer ergens neer toen hij al was veroordeeld. Of misschien weten ze het wel en zijn ze er net als alle anderen erg op gebrand de connectie stil te houden. Misschien praten ze weleens over Rex en Biba en speculeren ze over wat er is gebeurd, wat er allemaal aan vooraf is gegaan. Ik durf te wedden dat ze zich nooit afvragen wat er van mij is geworden. Als je nagaat hoeveel spoken er rondwaren in mijn leven, is het ironisch te bedenken dat ik zelf de vaagste, minst herkenbare geest ben van allemaal. Mijn gezicht en persoonlijkheid zijn inmiddels vast vergeten, als iemand ze om te beginnen al heeft onthouden. Zero trace.

Ik had nooit achter het stuur mogen zitten toen we de heuvel af scheurden naar het Whittingtonziekenhuis, maar Rex was ook niet nuchter en had bovendien zijn zusje in zijn armen. Ze was nu half bij bewustzijn; haar hoofd rustte op zijn schouder en haar voeten, vuil van het bos, lagen op mijn schoot. Ze stonk naar braaksel en iets anders wat ik niet wilde herkennen. Bij de uitgestorven Archwayrotonde reed ik door rood, en ik parkeerde de auto slordig en illegaal op een parkeerplaats voor aanwonenden recht tegenover het ziekenhuis. Rex was de auto al bijna uit voordat ik kans had gezien de handrem erop te zetten.

‘Bent u verantwoordelijk voor haar?’ vroeg de ambulanceverpleegkundige die zijn rookpauze onderbrak om Rex te helpen Biba op een brancard te leggen en naar de spoedeisende hulp te rijden.

‘Ja,’ zei Rex. ‘Ik bedoel, ik heb haar de drugs niet gegeven, maar ik denk dat ik weet wat ze heeft genomen. Ze is mijn zusje. Het komt toch wel weer goed met haar?’

Een verpleegkundige nam hem mee naar de receptie, waar hij met zijn hoofd in zijn handen op de balie steunde. Biba verdween in een hokje dat van de gang werd afgeschermd door middel van een gordijn met een fel patroon van groene en roze krullen. Als je nog niet ziek was op het moment dat je binnenkwam, werd je het gauw genoeg als je maar lang genoeg naar dat patroon bleef kijken.

In de lange ziekenhuisgang bij het hokje ging ik in kleermakerszit op de grond zitten. Het was de eerste keer sinds mijn geboorte dat ik in een ziekenhuis was, en ik was niet onder de indruk. Het leek in niets op het witgeschilderde kubistische paradijs dat ik me altijd had voorgesteld. De muren waren muntgroen. Er waren geen plinten in de gang waarin ik zat; de vloer liep met een bochtje over in de muur, waarschijnlijk een innovatie bedoeld om schoonmaken makkelijker te maken, maar er zweefden allemaal plukjes stof en mensenhaar langs de holle curve. Een dikke, perzikkleurige richel liep als een wandlijst over de hele lengte van de gang. Hij zag eruit alsof hij was gemaakt van een zacht, sponzig materiaal, maar toen ik hem aanraakte bleek hij van hard plastic te zijn, en ik vroeg me af wat de functie ervan was. Het gerammel van karretjes, het gekletter van metalen instrumenten, het geschreeuw van patiënten en het zachte geroezemoes van de gesprekken in de wachtkamer en van het personeel maakten het onmogelijk te verstaan wat er werd gezegd aan de andere kant van het gordijn waarachter Biba zich bevond. Ergens achter een ander gordijn schreeuwde een man het uit.

Rex liet zich naast me op zijn hurken zakken en bleef zo zitten, kennelijk niet bereid daadwerkelijk op de grond plaats te nemen.

‘Ik mag niet naar binnen, maar er komt zo iemand met ons praten,’ zei hij. ‘Als er iets met haar gebeurt zorg ik ervoor dat die Guy wordt aangeklaagd… moord… mishandeling… dealen… de hele rataplan. Ik had nooit moeten toestaan dat ze hem mee naar huis nam.’

De arts in de witte jas die uit Biba’s hokje tevoorschijn kwam zag eruit alsof hij al minstens net zo lang op was als wij. Hij had zwarte kringen onder zijn vermoeide ogen en ik vroeg me af hoelang hij al aan het werk was.

‘Ze heeft geen overdosis genomen,’ zei hij. ‘Niet in de zin waar u bang voor was, in elk geval, hoewel ze zegt dat ze twee lijntjes cocaïne heeft gehad. Waarschijnlijk heeft ze overgegeven omdat ze er niet aan gewend is. Ze is gewoon heel erg dronken, heeft mogelijk een hersenschudding, en op haar bovenbeen zit een wond die eruitziet alsof er roest in is gekomen. We gaan haar aan het infuus leggen om haar vochtbalans op peil te brengen en we houden haar even hier om te controleren of die klap op haar hoofd problemen gaat geven. Verder moet die wond op haar been worden gehecht en heeft ze een tetanusinjectie nodig.’

‘We blijven wel hier,’ zei Rex onmiddellijk.

Ik had al weken niet meer gehuild, maar bij de gedachte dat ik de nacht hier in het licht van de knipperende tl-buizen moest doorbrengen, prikten de tranen in mijn binnenste ooghoeken. Het waren tranen van zelfmedelijden en uitputting, niet alleen van bezorgdheid. Maar ik knipperde ze weg, en voor de tweede keer die avond zaten Rex en ik dan weer pratend, dan weer zwijgend naast elkaar, behalve wanneer we even naar de kantine gingen; telkens wanneer we koffie haalden zagen we dat het licht anders was. Om tien uur ’s ochtends kwam een andere arts ons vertellen dat we Biba mee naar huis mochten nemen. Toen we eindelijk naar haar toe mochten trok ze als een slechte actrice een quasiberouwvol gezicht.

‘Ik ben doodop,’ zei ze. ‘Ik wilde alleen maar slapen, maar ze maakten me telkens wakker om te controleren of ik geen hersenschudding had. Ik ga dagen slapen zodra we weer thuis zijn.’

Toen ik zag hoe slordig ik de auto had geparkeerd verbaasde het me dat hij niet was weggesleept en dat er geen wielklem op zat. Er zat alleen een parkeerboete onder de ruitenwisser. Rex stopte hem in zijn zak en zei dat hij hem zou betalen, dat was wel het minste wat hij kon doen. Op weg naar het ziekenhuis was ik al niet echt in staat om te rijden, maar op de terugweg was het nog erger. Inmiddels was ik nuchter, maar ik ging gebukt onder een vermoeidheid waarvan ik het bestaan niet had vermoed, en op onze route naar huis stond het verkeer al sinds een uur of acht muurvast. Ik reed via Highgate Village naar huis, vanuit de redenatie dat het weliswaar een minder rechtstreekse route was, maar dat ik op die manier niet genoeg snelheid zou kunnen maken om schade aan te richten. Toch moest Rex me tot twee keer toe wijzen op een voetganger, die zelf in het Whittington terecht zou zijn gekomen als hij me niet had gewaarschuwd.

Biba stonk naar muf desinfecteringsmiddel, en ik vroeg me af of die ziekenhuislucht ook in mijn haar en kleren was gedrongen. Ik deinsde nauwelijks merkbaar terug toen ik haar uit de auto hielp, maar ze voelde het meteen.

‘Ik weet het… ik weet het. Ik stink een uur in de wind. Ik ga me eerst wassen. Volgens mij heb ik kots in mijn haar.’

Ik hoorde haar in de badkamer kreunen toen de zeep prikte in de gehechte wond op haar been, die eigenlijk niet nat mocht worden. Terwijl zij onder de douche stond, haalde ik haar bed af. Ze had erin liggen roken; de askegeltjes waren tot kleine grijze komeetjes uitgewreven op de lakens. Ik maakte het bed op met schone lakens en wachtte op haar.

‘Schat,’ zei ze toen ze druipend binnenkwam, ‘zoiets liefs heeft nog nooit iemand voor me gedaan. Je bent de beste vriendin die ik me zou kunnen wensen. Ik verdien je niet.’

‘Nee, inderdaad niet,’ zei ik. ‘Kom eens hier.’ Ze legde haar hoofd op mijn schoot en ik kamde met mijn vingers door haar vochtige lokken. Haar natte haar koelde mijn bovenbenen.

‘Ze waren niet erg aardig tegen me in dat ziekenhuis,’ mompelde ze. ‘Ze wisten dat het een ongelukje was, dat ik gewoon veel te veel had gezopen. Ze behandelen je heel anders als ze denken dat je het meent. De vorige keer waren ze heel lief voor me.’

De avond was een afschuwelijk fotonegatief geweest van die eerste eindeloze nacht die ik in het huis had doorgebracht. Toen, op de avond van Biba’s feestje, wilde ik de uren het liefst zo lang mogelijk laten duren, maar vlogen ze als minuten aan me voorbij. Ook nu viel ik ’s ochtends volledig gekleed en dankbaar in een diepe slaap. Ik werd pas om drie uur ’s middags wakker, toen een dreigend gerommel in mijn maag me eraan herinnerde dat ik al vierentwintig uur niets had gegeten. In de keuken was niets te vinden, behalve een trosje bruine bananen. Ik at er drie op en nam de overige twee samen met een kan water mee naar mijn slaapkamer.

Er klonk een licht gesnurk in Biba’s kamer, maar in die van Rex hoorde ik een geluid waarvan ik dacht dat het gelach was. Hij was dus wakker. Ik liep op mijn tenen verder, maar kennelijk niet zachtjes genoeg, want hij riep met schorre fluisterstem mijn naam. Hij zat in kleermakerszit midden op zijn onberispelijk opgemaakte bed, gekleed in zijn Rolling Stones-T-shirt en een boxershort, met een kopje thee op het ruitvormige vlak tussen zijn benen. Zijn boven- en ondertanden waren ontbloot in een merkwaardige grijns en hij wiegde heen en weer. Het duurde een paar tellen voordat tot me doordrong dat hij niet lachte, maar huilde. Ik had nog nooit een man zien huilen. Het was fascinerend, weerzinwekkend en meelijwekkend tegelijk en ik wist dat ik alles zou doen of zeggen wat ik kon bedenken om ervoor te zorgen dat hij ophield.

‘Wil je een banaantje?’ vroeg ik. Hij duwde het fruit weg dat ik hem voorhield.

‘Ik dacht dat ik haar kwijt was,’ zei hij snikkend. ‘Ik dacht dat ze doodging.’

‘O, Rex.’ Ik ging naast hem zitten. ‘Heb je eigenlijk wel geslapen?’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Ik ben doodop,’ zei hij, en ik had de indruk dat hij niet alleen op de afgelopen uren doelde. Ik wist niet wat ik moest zeggen om hem te troosten, dus stak ik mijn armen uit, en hij liet zich er als een klein jongetje in vallen. Ik snoof de geur van zijn haar op terwijl ik hem over zijn hoofd aaide. Zijn geur leek op die van Biba, maar had ook iets unieks, als een subtiel andere melange van dezelfde ingrediënten. In zijn geur overheerste zeep in plaats van sigaretten. Ik wachtte tot ik zeker wist dat hij was opgehouden met huilen en probeerde me toen van hem los te maken.

Hij schoof nog wat dichterbij, bleef een hele tijd met zijn voorhoofd tegen het mijne zitten en drukte toen zachtjes, langzaam zijn lippen op de mijne. Ik beantwoordde zijn kus; hij smaakte naar zout en zoete thee. Het gevoel van absolute overgave was onverwacht en nieuw, maar direct herkenbaar. Ik voelde me vloeibaar, als warme melk, en was verbijsterd over de snelheid waarmee instincten kwamen bovendrijven waarvan ik niet eens wist dat ik ze in me had, samen met een zelfvertrouwen dat een openbaring voor me was. Juist dankzij de eigenschappen die van Rex zo’n frustrerende huisgenoot maakten, was hij een fantastische minnaar: zijn terughoudendheid en attentheid, zijn aandacht voor details waren precies wat ik nodig had, al had ik dat nooit beseft. Het hoogtepunt dat hij me wist te ontlokken was mijn eerste.

‘Dat wil ik al een hele tijd doen,’ zei hij toen het voorbij was. ‘Al sinds de eerste keer dat ik je zag. Je bent het mooiste meisje waarmee ik ooit heb gevrijd.’

Een paar tellen later sliep hij. Ik drukte een kus op zijn onderrug voordat ik terug naar mijn zolder sloop. Toen ik wakker werd had ik er een paar tellen voor nodig om te beseffen dat het doffe, grijze licht in mijn kamer niet op de dageraad maar op de avondschemering wees.

Ze zaten samen aan de keukentafel. Biba, verontschuldigend gekleed in een zedig, lichtgeel jasschort, was duidelijk hersteld na een goede dagrust. Alleen de rode schaafwond op haar voorhoofd wees nog op de beproeving die ze had doorstaan. Rex had een holle blik in zijn ogen die erger was dan een berisping, waardoor ik me voelde alsof ik een jong hondje had geschopt. De steek van schuldgevoel was zo scherp dat hij me fysiek pijn deed. Biba had een verzameling tijdschriften en kranten voor zich uitgestald – The Stage, denk ik, een exemplaar van Equity en een dikke pil met de titel Het jaarboek voor acteurs. Zij en Rex zaten met roze en blauwe markeerstiften cursussen, audities en theatergezelschappen te omcirkelen die interessant zouden kunnen zijn. Zij ging helemaal op in haar taak, maar zijn aandacht was uitsluitend op mij gericht.

‘Ik heb al tegen Rex gezegd hoe erg het me spijt,’ zei ze zonder op te kijken van haar bladzijde. ‘Maar vanaf nu wordt alles anders. Ik weet dat ik jullie allebei aan het schrikken heb gemaakt, en mezelf ook trouwens. Godver… Ik drink nooit meer.’

‘En je blijft bij Guy uit de buurt,’ zei Rex, met zijn blik nog steeds op mij gericht.

‘En ik blijf bij Guy uit de buurt,’ bevestigde Biba, die haar pakje Golden Virginia-sigaretten ondersteboven hield om te controleren of het echt leeg was. ‘Al meen ik me te herinneren dat hij ergens in de buurt van de zitzak een pakje peuken heeft laten liggen. Dat hoef ik toch niet te boycotten? Ik bedoel, dat zou je reinste verspilling zijn. Ik haat het als ik mijn toevlucht moet nemen tot shag.’ Ze zwaaide haar benen over het bankje heen en liep naar de fluwelen kamer, mij en Rex alleen achterlatend.

‘Was het zo erg dat je op de vlucht sloeg?’ vroeg hij slechts.

‘Nee! Nee, helemaal niet. Ik wilde alleen niet dat Biba me daar zou aantreffen.’ Over de tafel heen pakte hij mijn hand vast en beschreef met zijn duim kringetjes op mijn handpalm. Zijn lichaam oefende een centrifugale kracht op me uit. ‘Rex. Het was fantastisch. Ik ben nog nooit klaargekomen.’ Zo onverbloemd had ik nog nooit over seks gesproken. Volgens mij was dat de eerste oprechte glimlach die ik ooit bij hem had gezien; zijn hele gezicht deed eraan mee, en het verleende hem een schoonheid die niet onderdeed voor die van Biba. Haar voetstappen op de trap en de rookwolk die voor haar uit kwam vertelden ons dat ze de sigaretten had gevonden.

‘Vannacht?’ vroeg hij fluisterend. Ik weet niet precies wanneer we stilzwijgend hadden besloten dat Biba het niet mocht weten, maar de afspraak was zo bindend alsof we een contract hadden ondertekend. Met hooguit een paar seconden speling liet hij mijn hand los. Biba merkte niets van de spanning.

‘Ik vind het echt heerlijk om zo nuchter te zijn,’ verkondigde ze, hoewel het alcoholgehalte in haar bloed waarschijnlijk nog rond een niveau schommelde dat mensen hun rijbewijs kon kosten. ‘Ik voel me ontzettend energiek en positief.’

‘Wil je dat Karen en ik ook stoppen met drinken? Dat vinden we niet erg, hoor.’

O, nee? Woede verdreef mijn pas ontdekte begeerte. Ik wist nog niet zo zeker of ik wel klaar was om de zalige desoriëntatie op te geven waarmee mijn avonden de laatste tijd waren doordrenkt.

Wat we onszelf die avond qua wijn ontzegden, compenseerden we met warme drankjes. Op het terras waar we lagen nam een ratjetoe van bekers de plaats in van lege flessen. Rex zocht een blikje kruidenthee op dat Nina in de keuken had laten staan en zette de ene pot na de andere. Het rook als iets wat je eerder in je badwater dan in een beker zou schenken. Met een flinke schep honing was het te drinken, maar het was geen shiraz. De overgang van dag naar nacht voelde onvolledig aan zonder alcohol, en ik was bijna verbaasd dat de zon ook zonder wijn onderging.

Biba begon te kwijlen op de opengeslagen bladzijden van het tijdschrift waarin ze zat te lezen, en toen Rex opperde dat ze beter naar bed kon gaan volgde ze zijn raad op met een meegaandheid die niet bij haar paste. Rex schoof als een slang over de dekens en dekbedden naar me toe tot hij languit lag met zijn hoofd op mijn buik. Ik wierp een vluchtige blik op Biba’s slaapkamerraam, pal boven ons.

‘Ze slaapt nog zeker een paar uur,’ zei hij, knabbelend aan mijn riem.

‘Misschien niet,’ zei ik. ‘Ze heeft de hele dag in bed gelegen.’

‘Jawel,’ zei hij stellig. ‘Ze heeft vijf milligram valium gehad.’

‘Waarom zouden ze haar in het ziekenhuis valium geven?’

‘Hebben ze ook niet gedaan. Ik heb het in haar thee gestopt.’ Ik ging rechtop zitten, en hij schoof van mijn schoot.

‘Wát?’

‘Rustig maar. Ik weet wat ik doe,’ zei hij, alsof de dosering het probleem was, niet de handeling op zich. ‘Nina sliep altijd slecht. Te veel koffie. Ze heeft een handvol kalmeringspillen laten liggen toen ze wegging.’

‘Jezus, Rex! Is seks met mij zo belangrijk dat je je eigen zus ervoor moet drogeren?’ vroeg ik.

Hij legde zijn handen op mijn schouders en duwde me zachtjes achterover.

‘Ja,’ zei hij terwijl hij boven op me ging liggen.

Nog iets wat ik die avond over seks ontdekte: je kunt iemand verachten om wat hij doet zonder dat dat ook maar enig effect heeft op je verlangen naar hem. Ik zonk weg in mijn deken en gaf me over aan zijn kus.

‘Weet je zeker dat ze niet wakker wordt?’ fluisterde ik.

‘Ze slaapt als een blok,’ zei hij.

Een week lang hield Biba zich aan haar voornemen; ze dronk niet en concentreerde zich volledig op haar carrière. Hoewel ze net een toneelopleiding van drie jaar achter de rug had, schreef ze zich meteen in voor een cursus bij een particulier theateropleidingscentrum in het West End – betaald van Rex’ uitkering – om haar voor te bereiden op de realiteit van een leven vol audities. ‘Eigenlijk is het vreselijk,’ zei ze opgewekt toen ze om acht uur ’s ochtends de deur uit ging. ‘Drie jaar lang dompel je jezelf onder in Tsjechov en Ibsen en Shaw en bereid je monologen voor, en dan studeer je af en is het opeens alleen nog maar belangrijk of je een beetje goed overkomt op zo’n stomme camera. Maar ik heb acteurs ontmoet die al jaren werken, en zij studeren ook nog steeds. Dat is het met dit vak: je raakt nooit, maar dan ook nooit uitgeleerd.’

Zelf leerde ik ook van alles. Die verwarde, zwoele dagen brachten we door in Rex’ slaapkamer of die van mij, innig verstrengeld en altijd alert op het geluid van de voordeur. Elke dag opnieuw was ik verrast en verrukt over de manier waarop ik zijn tedere hartstocht kon beantwoorden. Ik moest denken aan wat Nina had gezegd, dat ze behoefte had aan ‘een beetje meer latino’, en ik besloot dat ze niet goed wijs was.

Er veranderde niets aan zijn persoonlijkheid. Het zelfvertrouwen waarvan hij in de slaapkamer blijk gaf hield op bij de deur. Hij was nog steeds eerbiedig en overheersend tegelijk naar zijn zusje toe, neurotisch over het huis en een zenuwpees, saai zelfs, maar mijn gevoelens voor hem maakten een subtiele ontwikkeling door. Misschien vulde Rex de leegte die Biba’s afwezigheid had achtergelaten, of misschien is het een natuurlijk proces wanneer je seks met iemand hebt, maar het brandpunt van mijn aandacht en genegenheid verschoof langzaam maar zeker van zus naar broer. Nina had gelijk toen ze zei dat Rex voor iemand de ideale minnaar moest zijn; inderdaad, voor mij. Ik vroeg me af hoe ik ooit had kunnen twijfelen aan zijn schoonheid. Zijn gezicht was niet langer een weerspiegeling van dat van Biba, maar had zijn eigen schoonheid.